Taalwinkel

Keuze van de werkwoordstijd

In het Nederlands heb je verschillende werkwoordstijden. De meest voorkomende zijn de tegenwoordige tijd (praesens), de verleden tijd (imperfectum) en de voltooide tijd (perfectum). Ook de toekomende tijd (futurum) en de passieve vorm wordt vaak gebruikt in teksten.

Praesens: heden, verleden en toekomst

Je gebruikt het praesens voor iets wat nu gebeurt, voor iets wat regelmatig gebeurt én voor de (nabije) toekomst. Bijvoorbeeld:

Ik ga altijd op de fiets naar mijn werk. Meestal is het droog weer, maar vandaag regent het pijpenstelen. Ik word kleddernat. Morgen neem ik een regenponcho mee.

Je gebruikt het praesens ook voor het heden dat verbonden is met verleden. Je moet dan meestal al of nu toevoegen. Bijvoorbeeld:

Ze wonen al meer dan tien jaar in Alicante.

Yusuf is al dertig jaar in Nederland.

Ze wachten al vijf uur op het vliegtuig.

Gebruik je het imperfectum (onvoltooid verleden tijd), dan geef je aan dat het in het verleden geweest is (zin 1 t/m 3). Geldt de situatie nog altijd, dan moet je dus het presens gebruiken (zin 4 t/m 6).

  1. Ik heb al heel lang op de Overtoom gewoond.
  2. Hij heeft al jaren in Rome gewerkt.
  3. Ze heeft al zes jaar wiskunde gestudeerd.
  4. Ik woon al heel lang op de Overtoom.
  5. Hij werkt al jaren in Rome.
  6. Ze studeert al zes jaar wiskunde.

Naar de toekomst verwijzen

Niet alleen met de praesens kun je naar de toekomst verwijzen (zin 1). Je kunt daarvoor ook (met mate) hulpwerkwoorden gebruiken. Je gebruikt dan zullen (zin 2) of gaan (zin 3) met een infinitief.

  1. Volgende week ben ik klaar met deze opdracht. (praesens)
  2. Ik zal de opdracht volgende week inleveren. (zullen + infinitief)
  3. Ik ga de opdracht deze week afmaken. (gaan + infinitief)

Let op: je kunt gaan + infinitief niet gebruiken als er ook nog een vorm van zijn, hebben, gaan, willen, moeten, kunnen, mogen of hoeven in de zin staat. Je kunt dan wel zullen + infinitief gebruiken:

FOUT Volgende week ga ik er niet zijn.
GOED Volgende week ben ik er niet.
OF: Volgende week zal ik er niet zijn.

FOUT Volgende week ga ik een andere baan hebben.
GOED Ik heb volgende week een andere baan.
OF: Ik zal volgende week een andere baan hebben.

FOUT Ik ga voortaan beter op mijn woorden moeten letten.
GOED Ik moet voortaan beter op mijn woorden letten.
OF: Ik zal voortaan beter op mijn woorden moeten letten.

Naar het verleden verwijzen

Om (losstaande) feiten/gebeurtenissen te noemen die in het verleden plaatsvonden, gebruiken we meestal de verleden tijd (imperfectum):

Ik was nogal verlegen als kind. Ik speelde niet zo vaak met andere kinderen. Pas toen ik tien of elf was, kreeg ik vriendinnetjes.

De Apollo I kwam niet van de grond, maar was een ‘countdown test’, waarbij drie bemanningsleden omkwamen. Er ging van alles mis. Zo bleek er nauwelijks radiocontact mogelijk tussen bemanningen en launch control. Door kortsluiting ontstond er een vonk en de capsule vloog in brand.

De voltooide tijd (perfectum) wordt vaak gebruikt om de luisteraar/lezer eerst ‘mee te nemen’ naar het verleden:

Ik heb het niet zo gemakkelijk gehad in mijn jeugd. (voltooide tijd) Ik was nogal verlegen (verleden tijd) ...

De NASA heeft eind jaren zestig, begin jaren zeventig zeventien Apollo projecten uitgevoerd (voltooide tijd). De Apollo I kwam niet (verleden tijd) …

Tips

  • Als je een zin begint in de verleden tijd, blijf die tijd dan in de hele zin gebruiken.
  • Leer de verledentijdsvormen van de onregelmatige werkwoorden uit het hoofd.

De passieve vorm

Welke tijd je voor het passief gebruikt, hangt af van je werkwoordstijd:

  • worden + deelwoord voor het praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd) – zin 1;
  • werden + deelwoord voor het imperfectum (onvoltooid verleden tijd) – zin 2;
  • zijn + deelwoord voor het perfectum (voltooid tegenwoordige tijd) – zin 3;
  • waren + deelwoord voor het plusquamperfectum (voltooid verleden tijd) – zin 4.
  1. Er wordt vanavond een feest gehouden.
  2. Er werden twintig mensen geïnterviewd
  3. Mijn scooter is gestolen!
  4. De computers waren toen al lang door nieuwe vervangen.

Let vooral op het verschil tussen het presens en het perfectum:

Hij wordt vandaag geopereerd. (praesens)
Hij is vorige week geopereerd. (perfectum)

De voetballers worden toegejuicht. (praesens)
De voetballers zijn toegejuicht. (perfectum)

Bij dit bedrijf worden nu honderd werknemers ontslagen. (praesens)
Bij dit bedrijf zijn de afgelopen maand honderd werknemers ontslagen. (perfectum)

Herken je de fout?

  1. Op dit moment is de documentaire over Zuid-Afrika uitgezonden.
  2. Tegenwoordig zijn veel patiënten door de doktersassistent geholpen.
  3. Toen we bij de garage kwamen, is de auto nog niet gerepareerd.

De werkwoordtijden zijn hier incorrect, en daardoor is de verkeerde vorm van het passief gebruikt:

  1. Op dit moment wordt de documentaire over Zuid-Afrika uitgezonden.
  2. Tegenwoordig worden veel patiënten door de doktersassistent geholpen.
  3. Toen we bij de garage kwamen, was de auto nog niet gerepareerd.

Meer werkwoordkwesties

Gepubliceerd door  Taalwinkel De regels van het Nederlands: Hoofdstuk 11 (Vormkenmerken van het werkwoord) en 14 (Het gebruik van werkwoordstijden). 4 maart 2022