Taalwinkel

Verwijswoorden

Met verwijswoorden verwijs je naar een woord of woordgroep. Verwijs je in een bijzin naar een concreet het-woord (onzijdig), dan gebruik je dat; bij concrete de-woorden (mannelijk of vrouwelijk) gebruik je die. In andere gevallen met een bijzin heeft wat de voorkeur. 

Tips

  • Bij de Taaladviesdienst van Onze Taal vind je heldere uitleg bij diverse grammaticakwesties, zoals de volgende.
  • Op Cambiumned vind je eveneens heldere uitleg, maar ook oefeningen bij diverse grammaticakwesties.
  • Gebruik je kennis van de grammatica om eventuele fouten in je tekst op te sporen.

Verwijswoorden zijn woorden als: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan, erop, daarin, zo’n. Je gebruikt ze om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je eerder hebt beschreven.

Gebruik alleen verwijswoorden als duidelijk is waarnaar je verwijst. Verwijs niet naar iets dat meer dan een zin terug genoemd wordt. Zorg er ook voor dat je de correcte verwijswoorden gebruikt.

  • Freud is de grondlegger van de psychoanalyse, maar heeft hij zelf ooit zo’n behandeling ondergaan?
  • De meeste musici hebben een wiskundige aanleg, maar is daarvoor een locatie in de hersenen aan te wijzen?
  • Bij extreme hitte lijkt de weg voor je te trillen. Maar dit is gezichtsbedrog.

De of het?

Het is belangrijk dat je het correcte verwijswoord kiest. Naar de-woorden verwijzen we met hij, hem, die, deze en dezelfde. Naar het-woorden verwijzen we met het, dit, dat en hetzelfde. Dus:

De-woord: hij/hem, die, deze, dezelfde

Het-woord: het, dit, dat, hetzelfde

Bij het kiezen van het juiste verwijswoord worden de volgende fouten regelmatig gemaakt:

  • het management en haar inspanningen
  • alles dat je ziet, is puur goud
  • de vrienden waarop wij wachten

Het management en haar/zijn inspanningen

Zin 1 is fout, zin 2 is juist: het is het managementteam en naar het-woorden verwijzen we in principe met zijn. Alleen als heel duidelijk is dat het het-woord naar iemand van het vrouwelijk geslacht verwijst, gebruik je haar. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is: het meisje en haar vrienden.

  1. Het managementteam verwacht dat het spoedig haar inspanningen kan vergroten.
  2. Het managementteam verwacht dat het spoedig zijn inspanningen kan vergroten.

Een aparte categorie verwijzingen vormen dus de woorden die gebruikt worden voor een organisatie, een instelling of een vereniging.

Zijn dit vrouwelijke woorden, dan gebruiken we zij of haar om te verwijzen (zin 1). Bij een mannelijk woord gebruiken we hij, hem of zijn (zin 2). Of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je in het Nederlands niet meer zien, maar je kunt dit opzoeken op Woordenlijst.org.

Gaat het om een onzijdig woord, dan gebruiken we het of zijn (zin 3).

  1. De vereniging heeft haar leden opgeroepen voor de jaarvergadering.
  2. De gemeenteraad heeft zijn vergadering uitgesteld.
  3. Het gerechtshof heeft zijn rechters verzocht de procedure te starten.

Wat of dat?

Na het gebruik van alles, niets, iets en het enige gebruik je in principe wat in plaats van dat, omdat het om iets onbepaalds gaat (zin 1). Het is echter niet fout om dat te gebruiken (zin 2). Wees vooral consequent in een tekst.

Ook bij het gebruik van de superlatief of overtreffende trap (het mooiste, het grootste) ligt de voorkeur bij wat, maar is dat zeker niet fout. Hier geldt dus wederom: maak een keuze en blijf erbij.

  1. Alles wat je ziet, is puur goud.
  2. Alles dat je ziet, is puur goud.
  3. Dat is het leukste wat ik ooit heb gehoord.
  4. Dat is het leukste dat ik ooit heb gehoord.

De volgende zinnen zijn eveneens allebei goed, maar wel afhankelijk van wat je bedoelt te zeggen. Als je verwijst naar een leuk boek, dan is zin 1 correct; je verwijst naar iets bepaalds.

Wil je aangeven dat hij het geven van het boek leuk vond, dan moet je zin 2 gebruiken; wat gebruik je ook om te verwijzen naar een hele (bij)zin.

  1. Zij gaf hem een boek, dat hij leuk vond.
  2. Zij gaf hem een boek, wat hij leuk vond.

Waarop/op wie

De oorspronkelijke regel luidt dat je naar personen verwijst met de prepositie (op) + wie. Naar dingen en zaken verwijs je met waar + prepositie. In de praktijk zie je dat zowel in spreektaal als in schrijftaal de eerste variant waarop wordt gebruikt, maar veel mensen blijven het beleefder vinden om op wie te gebruiken.

  1. De vrienden waarop wij wachten, komen nooit te laat.
  2. De vrienden op wie wij wachten, komen nooit te laat.

Deze/dit machine

Kijk naar het lidwoord om het juiste woord te kiezen. Is het lidwoord de of het?

  • De → deze – die – welke – elke – iedere – onze
  • Het → dit – dat – welk – elk – ieder – ons

Dit geldt alleen voor substantieven in het enkelvoud.

De-woord Het-woord
De machine Het apparaat
Deze machine Dit apparaat
Welke machine? Welk apparaat?
Elke machine Elk apparaat
Onze machine Ons apparaat
  • Ik maak me zorgen over de ontwikkeling die nu gaande is. Welke ontwikkeling bedoel je, die van de opwarming van de aarde?
  • Het proces dat op gang gekomen is, is ingewikkeld en onbeheersbaar. Welk proces bedoel je, dat van de klimaatverandering?


Oefenen: het juiste verwijswoord

Ken jij je verwijswoorden? Vul de zinnen telkens aan met het juiste verwijswoord.

Gepubliceerd door  Taalwinkel 31 oktober 2023