Taalwinkel

De plek van het werkwoord

In het Nederlands kunnen werkwoorden op verschillende plekken in de zin staan. In een bijzin komt de persoonsvorm bijvoorbeeld achterin de zin.

Plaats van de persoonsvorm in de hoofdzin

De persoonsvorm van het werkwoord staat in mededelende hoofdzinnen altijd op de tweede plaats in de zin. Kijk maar:

Kinderen (1) kijken (2) tegenwoordig (3) urenlang televisie.

Ook (1) zitten (2) ze (3) hele dagen te gamen of te internetten.

Lekker buiten spelen (1) is (2) er (3) niet meer bij.

Alleen in een vraagzin zonder vraagwoord staat de persoonsvorm op de eerste plaats. Kijk maar:

Zou (1) dat (2) wel (3) goed voor hun ontwikkeling zijn, al dat binnen zitten?

Plaats van de persoonsvorm in bijzinnen

In de bijzin staan alle werkwoorden achteraan. Kijk maar:

Hij is naar Zweden teruggegaan, omdat hij zich in Nederland niet meer thuisvoelde.

Ik zie dat jullie een nieuwe auto gekocht hebben.

Ik geloof dat zijn vader nu op vakantie is.

Hij zegt dat we maar even moeten wachten.

Het is nog niet bekend wanneer de nieuwe film in de bioscoop komt.

Als je iets beloofd hebt, moet je het ook doen.

Twee werkwoorden in een zin

Eén van deze werkwoorden is de persoonsvorm. Stel jezelf achtereenvolgens deze vragen:

  1. Is de persoonsvorm een vorm van hebben of zijn?
  2. Is de persoonsvorm een ander werkwoord?

Vorm van hebben of zijn

Is de persoonsvorm een vorm van hebben of zijn, dan moet het andere werkwoord een voltooiddeelwoordsvorm (participium) krijgen, met -t, -d of -en:

Hij heeft/had een nieuwe opdracht bedacht.

Hij heeft/had een nieuwe opdracht geregeld.

Hij heeft/had een nieuwe opdracht gekregen.

Ander werkwoord

Gaat het om een ander werkwoord, dan moet het andere werkwoord de infinitiefvorm krijgen (het hele werkwoord):

Hij mag/mocht een nieuwe opdracht bedenken.

Hij wil/wilde een nieuwe opdracht regelen.

Hij moet/moest een opdracht krijgen.

Hij belooft/beloofde een nieuwe opdracht te regelen.

Meer dan twee werkwoorden in de zin

Staan er meer dan twee werkwoorden in de zin, dan krijgen de laatste werkwoorden de infinitiefvorm.

Hij heeft/had een opdracht kunnen regelen.

Hij moet/moest een nieuwe opdracht kunnen regelen.

Hij wil/wilde een nieuwe opdracht gaan regelen.

Hij belooft/beloofde een nieuwe opdracht te gaan regelen.

Oefenen: hoofd- of bijzin?

Weet jij of de persoonsvorm op de juiste plek staat? Selecteer telkens de juiste opties.

Meer werkwoordkwesties

Gepubliceerd door  Taalwinkel Zie Nederlands in hoofdlijnen Hoofdstuk 9 (Bijzinnen en conjuncties). 2 augustus 2023