Taalwinkel
Voornaamwoord (pronomen)
Een voornaamwoord verwijst naar mensen, dieren of dingen, zonder ze te noemen. Voornaamwoorden komen dus in plaats van een subject.
Er zijn acht soorten voornaamwoorden:
- persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het
- bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, m'n, jouw, d’r, onze
- aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo’n
- vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een
- betrekkelijk voornaamwoord (relatief pronomen): die, dat, wie, wat, wiens
- onbepaald voornaamwoord (indefiniet pronomen): iemand, niemand, iets, niets, alle, iedereen
- wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen): me, je, u, zich, ons, zichzelf, jezelf
- wederkerig voornaamwoord (reciproque pronomen): elkaar, mekaar
Voorbeeldzinnen
Hier vind je een aantal voorbeelden. De voornaamwoorden zijn telkens gecursiveerd.
- Ik (persoonlijk voornaamwoord) moet morgen vroeg op.
- Met Moederdag maak ik ontbijt op bed voor m'n (bezittelijk voornaamwoord) moeder.
- Ik vind dat (aanwijzend voornaamwoord) een goed idee.
- Wat (vragend voornaamwoord) zou ze willen eten?
- Het ontbijt dat (betrekkelijk voornaamwoord) ik maak, moet lekker zijn.
- Niemand (onbepaald voornaamwoord) vindt dezelfde smaak.
- Hopelijk vergis ik me (wederkerend voornaamwoord) niet.
- Het wordt vast een leuke dag met elkaar (wederkerig voornaamwoord).
Tip
Lees meer over woordsoorten op Cambiumned . Op deze site vind je ook veel oefeningen.