Taalwinkel

Voornaamwoord (pronomen)

Een voornaamwoord verwijst naar mensen, dieren of dingen, zonder ze te noemen. Voornaamwoorden komen dus in plaats van een subject.

Er zijn acht soorten voornaamwoorden:

  1. persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het
  2. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, m'n, jouw, d’r, onze
  3. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo’n
  4. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een
  5. betrekkelijk voornaamwoord (relatief pronomen): die, dat, wie, wat, wiens
  6. onbepaald voornaamwoord (indefiniet pronomen): iemand, niemand, iets, niets, alle, iedereen
  7. wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen): me, je, u, zich, ons, zichzelf, jezelf
  8. wederkerig voornaamwoord (reciproque pronomen): elkaar, mekaar

Voorbeeldzinnen

Hier vind je een aantal voorbeelden. De voornaamwoorden zijn telkens gecursiveerd.

  1. Ik (persoonlijk voornaamwoord) moet morgen vroeg op.
  2. Met Moederdag maak ik ontbijt op bed voor m'n (bezittelijk voornaamwoord) moeder.
  3. Ik vind dat (aanwijzend voornaamwoord) een goed idee.
  4. Wat (vragend voornaamwoord) zou ze willen eten?
  5. Het ontbijt dat (betrekkelijk voornaamwoord) ik maak, moet lekker zijn.
  6. Niemand (onbepaald voornaamwoord) vindt dezelfde smaak.
  7. Hopelijk vergis ik me (wederkerend voornaamwoord) niet.
  8. Het wordt vast een leuke dag met elkaar (wederkerig voornaamwoord).

Tip

Lees meer over woordsoorten op Cambiumned . Op deze site vind je ook veel oefeningen.

Gepubliceerd door  Taalwinkel 30 april 2025