Taalwinkel
Bezits-s, tussenklank en afleidingen
De regels voor de bezits-s en de tussen-n en -s zijn handig om te weten, zodat ze je juist kunt toepassen. Dat geldt ook voor afleidingen.
Op deze pagina:
Bezits-s
Is het Peter’s auto of Peters auto? Een bezit wordt in principe altijd aangegeven door een -s vast te plakken aan de naam van de eigenaar (zin 1).
Bij lange klinkers zou de uitspraak veranderen. Daar krijg je dus ’s achter de naam van de eigenaar (zin 2).
Als een naam eindigt op een sisklank, komt achter de naam van de eigenaar alleen een apostrof (‘). Het gaat hier dus om de klank, niet om de letter (zin 3).
Deze regels gelden ook voor bij bepaalde soortnamen die naar personen of plaatsen verwijzen (zin 4). Je kunt er bij plaatsen en dergelijke ook voor kiezen om de zinnen iets om te vormen (zin 5).
- In Peters auto lag Annes laptop te slingeren, evenals de papieren rondom Aimés studiekeuze.
- Ana’s fiets stond in de woonkamer, waar ook Lea’s boek en Onno’s verslag op tafel lagen.
- In Max’ studentenflat was een boekenkast met daarin Hans’ proefschrift, Márquez’ autobiografie en Alice' roman.
- Mijn moeders werk in Italiës hoofdstad draaide om de ontmoeting met Mexico’s president.
- Mijn moeders werk in de hoofdstad van Italië draaide om de ontmoeting met de president van Mexico.
Tussen-n
Veel samenstellingen bevatten een tussenklank die klinkt als -e- of -en-. Schrijf de tussenklank -en-, als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en (zin 1). Gebruik in alle andere gevallen de tussenklank -e- (zin 2 en 3).
- De struik staat twee meter van de perenboom.
- Lust jij aspergesoep?
- Voor de functie is een secretaresseopleiding vereist.
Deze hoofdregel kent een paar uitzonderingen. Schrijf geen tussen-n als:
- het eerste woorddeel in de context uniek is (zin 1);
- de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is, waarvan het eerste deel alleen een versterkte betekenis heeft (zin 2);
- de samenstelling 'versteend' is (zin 3).
- Ik ben mijn zonnebril kwijt.
- Snoepgoed zit vaak boordevol kleur- en smaakstoffen.
- De politicus hield ruggespraak met zijn woordvoerder.
In de volgende video wordt het gebruik van de tussen-n eveneens uitgelegd.
Tussen-n.
Tussen-s
Schrijf in een samenstelling (bijvoorbeeld waarheidsgehalte) of voor een achtervoegsel (bijvoorbeeld jongensachtig) een tussen-s, als je deze hoort. Deze regel geeft je enige vrijheid. Zo komen bijvoorbeeld vervoerbewijs en vervoersbewijs naast elkaar voor.
Soms is het lastig om te bepalen of je een tussen-s moet schrijven. Dit is het geval als het tweede woorddeel met een sisklank begint. Stel dan vast of het eerste woorddeel met een tussen-s eindigt door een alternatief tweede woorddeel te bedenken dat niet met een sisklank begint.
De eigenaar van de eenmanszaak vormt een eenmansfractie.
Tip
Spellingscontroles keuren meestal het alternatief zonder tussen-s goed. Twijfel je? Kijk dan op Woordenlijst.org. Welke vorm je ook kiest, houd het consequent bij die ene keuze.
Afleidingen
Een afleiding bestaat uit één zelfstandig (naam)woord en een of meer voor- en/of achtervoegsels. Een voorbeeld hiervan is mogelijk + heid.
Afleidingen met afkortingen
Soms heeft een afleiding een afkorting als basis. Schrijf dan een apostrof als de afkorting wordt gevolgd door een achtervoegsel (zin 1 en 2). Plaats echter een koppelteken als de afkorting wordt voorafgegaan door een voorvoegsel (zin 3).
- De hbo’er stroomt door naar de universiteit.
- De docent werd dol van het ge-sms.
- De hbo-opleiding wordt hoog aangeschreven.
Verkleinwoorden
Van veel woorden kun je een verkleinwoord maken, door -tje, -je, -etje of -pje aan het grondwoord te plakken, bijvoorbeeld: tekst – tekstje of probleem – probleempje. Als Nederlands je moedertaal is, doe je dit meestal automatisch goed. Zo niet, kijk dan op de Taaladviesdienst van Onze Taal voor de uitgebreide regels.
Twee gevallen leveren hoe dan ook vaak spelfouten op:
- Als het grondwoord eindigt op een open klinker die met een enkele klinker wordt geschreven, dan verdubbel je deze klinker in het verkleinwoord (voorbeeld 1). Eindigt het grondwoord dus op een -é, dan verdwijnt het accent in het verkleinwoord en verdubbel je de -e (voorbeeld 2). En als een grondwoord eindigt op een -i (dat je uitspreekt als /ie/), dan voeg je in het verkleinwoord een -e toe (voorbeeld 3).
- Als het grondwoord eindigt op een -u (maar je spreekt het uit als /oe/) of na een -y (na een medeklinker en uitgesproken /ie/), dan krijg je een apostrof in het verkleinwoord (voorbeeld 4). Maar: je krijgt dus géén apostrof als de -y geen /ie/-klank is (voorbeeld 5).
- oma – omaatje, foto – fotootje, menu – menuutje
- café – cafeetje
- taxi – taxietje
- tiramisu – tiramisu’tje, baby – baby’tje
- essay – essaytje
Tip
Wil je meer weten over afleidingen? Kijk dan naar de juiste woordvorm.