Je kunt de tijd waarin het werkwoord staat veranderen om aan te geven dat iets bijvoorbeeld in de toekomst gaat gebeuren of in het verleden al gebeurd is. De meest voorkomende tijden zijn:
-
de onvoltooid tegenwoordige tijd of presens
Ik studeer in Amsterdam. Praten over het heden
Zij gaat over twee weken op vakantie. Praten over de toekomst
Hoe lang woont hij al in Amsterdam? Praten over heden en verleden
Gisteren zag ik mijn tante in het café,
vraagt ze me wat ik daar doe! Praten over het verleden (presens historicum)
-
de voltooid tegenwoordige tijd of perfectum
Je moet nu stoppen want je hebt genoeg gepraat. Vanuit heden praten over verleden
Als je haar gezien hebt, bel je me dan even? Wat nog moet gebeuren als voltooid
voorstellen -
de onvoltooid verleden tijd of imperfectum
Toen ik 21 was, studeerde ik in Amsterdam.
Ik had weinig geld omdat ik een hoge huur had.. In details het verleden beschrijven
Wij aten vroeger iedere vrijdag pannenkoeken. Praten over gewoontes uit het verleden
Als het mijn kind was, zou ik veel strenger zijn. Praten over niet-realiteit
-
de voltooid verleden tijd of plusquamperfectum
Nadat we hadden gegeten, deden we de afwas. Praten over een nog verder verleden
Als ik dat had geweten, dan was ik thuis gebleven. Fantaseren over een ander verleden
-
de toekomende tijd of futurum
Zullen we even koffie drinken bij jou thuis? Praten over de toekomst
Ga voor meer informatie en oefeningen naar Cambiumned.